Afbeelding
André en Jean Van Hellemont uit Vremde

André en Jean Van Hellemont uit Vremde

Korenbloemblauw

Een verhaal over opoffering en verraad, moederliefde en een drama dat langzaam, maar zeker zijn geheimen prijsgaf.

Korenbloemblauw 2 - Littekens op de ziel

André en Jean Van Hellemont zijn broers en hartsvrienden, een knikje volstaat om elkaar te begrijpen. Ze wonen naast elkaar in het landelijke Vremde, waar ze de oorlog meemaakten. André is met zijn 89 de oudste van de twee, hij heeft een guitige blik en is goedlachs, wikt zijn woorden wanneer het over de oorlog gaat. Hij schetst eerst de situatie thuis in 1940: ‘We hadden een hechte band met heel de familie en die hebben we nog steeds. We waren met tien kinderen. We hadden thuis een brouwerij - de Reiger - en we brouwden Vremderbier. We woonden in een villa ernaast. We hadden ook een paardenfokkerij. Moeder deed het huishouden, vader Jozef was burgemeester sinds 1933. Hij nam zijn taken nauwgezet waar, was heel geliefd, en zorgde als een goede burgervader voor zijn dorpelingen.

Jean is 86, hij denkt ook eerst even na, en vertelt dan vlot over het begin van de oorlog in hun dorp: ‘In ’40 sloegen we meteen op de vlucht. Moeder en grootvader namen de auto, de kinderen en het dienstmeisje vertrokken met de bierwagen, getrokken door twee paarden. We hadden afgesproken in het Franse Saint-Omer. We konden elkaar ter plekke niet vinden. Op den duur kwamen wij terecht op een boerderij in Racquinghem, waar we drie weken verbleven. Wanneer bleek dat daar blijven zinloos werd, reisden we terug tot in Menen-Oudegem. U moet zich dat voorstellen: tien kinderen - André was elf, onze jongste zuster was amper drie maanden. In Menen werd de bierwagen afgepakt, na onderhandelen zorgden de Duitsers voor een oude, versleten wagen om in Vremde te geraken. De biertanks van onze brouwerij waren leeggelopen in de goten. Maar weet u wat telde? We waren terug samen, we waren thuis!’

De 10 kinderen Van Hellemont in 1940

‘De bezetting in ons dorp begon vrij rustig, van de gewone Duitse soldaten hadden de mensen niet meteen last, en de kinderen maakten soms zelfs plezier’, vertelt André: ‘Waarom ook niet …? Op een dag gingen we naar de foor en kochten we lontklappertjes. Kinderen zijn zo. We lieten er enkele ontploffen op straat en binnen de kortste keren stond een Duitse soldaat voor onze neus: ‘Sie haben geschossen?!

De Duitser vermaande de jongens streng, en nam de klappertjes mee. Wat later hoorden ze dat hij die zelf wat verder in de wei liet ontploffen, tot jolijt van zijn kameraden. En Jean voegt eraan toe: ‘De weide rond de paardenfokkerij was afgespannen met schrikdraad. Toen een van die soldaten dacht dat hij ertegen kon plassen, hoorden we het van ver!’

‘Luchtige anekdotes zijn het, maar de tijden veranderden, alle koper werd opgeëist, en het drama sloop dichterbij’, mijmert André. ‘Er is ook het verhaal over de Joodse kinderen en de deportaties ... Meerdere burgers verleenden onderdak aan Joodse kinderen, en als burgemeester wist vader zeer goed op welke plaatsen dat het geval was, hij wist zelfs Engelse parachutisten in een hooimijt zitten. Op een dag werden rantsoenbonnen voor hen gestolen. Iemand had vader aangegeven en hij werd opgepakt door de Gestapo, dat was in maart ’44. Toen wij thuiskwamen van school, was vader weg. We waren stomverbaasd. Men had hem naar de gevangenis in de Antwerpse Begijnenstraat gebracht. Een medewerker van een politieke tegenstander had hem verraden, maar het moet gezegd dat de schuldige het gevolg van zijn daad niet kon vermoeden. Moeder heeft het hem ook vergeven, ze was heel gelovig. Ze mocht haar man eerst nog gaan bezoeken in de gevangenis, en wij gingen mee tot aan de inkom van het hoofdkantoor van de Gestapo aan de Elisabethlei, waar zij een toelatingsbewijs moest halen voor het bezoek - de aanwezigheid van kinderen zou misschien indruk maken op de Duitsers, dacht ze. Het was ijdele hoop.

Na een tijd werd vader in een beestenwagon naar het concentratiekamp Flossenbürg in Beieren gevoerd. Het diende hoofdzakelijk voor gevangenen uit de bezette gebieden in het oosten. Vandaar werd hij naar Ohrdruf in de Landkreis Gotha gestuurd, een satellietkamp van Buchenwald van vijfduizend hectaren, waar de gevangenen onder de meest extreme omstandigheden waren gehuisvest en dwangarbeid moesten verrichten.’

André laat de uitleg even bezinken, waarna de broers elkaar aankijken voordat Jean inpikt. ‘Er was in het begin nog een vorm van correspondentie met vader mogelijk, maar dat moest in Gotisch schrift zijn, een broeder van Sint-Gabriël hielp moeder daarmee. Daarna hield het op. Pas in 2003, na haar overlijden op haar zesennegentig, hebben we ontdekt hoezeer ze ons gespaard heeft in die oorlogsjaren.

We vonden een doos met documenten met haar kaartjes, haar overpeinzingen en haar tranen, en er werd ons veel duidelijk. Er stond bijvoorbeeld in: “Ik ga naar boven, ik ween. Ik laat mijn kinderen even alleen.” En: “Nu ga ik terug naar mijn kinderen, ik glimlach, want zij mogen niet zien dat ik geweend heb”. Drama’s die geheimen prijsgaven. Moeder heeft haar verdriet altijd voor ons verborgen.’

Moeder Van Hellemont overleed op 96-jarige leeftijd

‘We vonden ook correspondentie tussen onze ouders. Hoe vader aan zijn einde is gekomen, heeft ze nooit geweten. Wij hebben later in Ohrdruf - dankzij zijn stamnummer en mee dankzij een historicus - zijn vermoedelijk levenseinde kunnen natrekken. Bij de bevrijding van het concentratiekamp waren de Duitsers in paniek en konden de gevangenen ontsnappen. Zij die te ziek waren of achter moesten blijven, of niet snel genoeg waren, werden vermoord. De uiteindelijke bedoeling van die marsen was ook de volledige liquidatie van de overlevenden. Ofwel is vader onderweg gestorven, ofwel is hij in het kamp doodgeschoten, hij ligt denkelijk in een massagraf van zesduizend vermoorde gevangenen. Vanaf Buchenwald werden eerder alle bezittingen teruggestuurd, zijn trouwring, zijn identiteitskaart.’

De kinderen hebben hun vader de hele oorlog gemist, een oom beheerde mee de brouwerij en zorgde voor het gezin. Ondertussen bleef de hoop bestaan dat vader ergens in Rusland verbleef en zou terugkeren, ze wisten niet beter. En zelf bleven ze ook niet gespaard, vertelt André. ‘De bom sloeg ineens in, zomaar, het lot besliste dat de brouwerij moest getroffen worden.’

‘Die dag zat moeder juist in de kerk met acht kinderen. Jean en ik waren wel thuis toen de V1 viel. Hij richtte een hele ravage aan. Gelukkig bleef mijn broer ongedeerd. Ik werd zwaar gekwetst, mijn oor was half afgescheurd van mijn hoofd, en men heeft me in allerijl genaaid op de keukentafel - met een stopnaald! Bij gebrek aan plaats in de klinieken werd ik opgevangen bij vrienden en getransporteerd met een Engelse camion. En moeder dankte Onze Lieve Heer dat we allen nog leefden.’

André en Jean Van Hellemont uit Vremde. Twee kranige, oudere mannen die weloverwogen hun verhaal doen. Toen waren ze kind. Kinderen mogen nooit zoiets meemaken. Het maakt ons stil. De oorlog heeft hun familie getekend met veel tranen van immens verdriet, maar ook van trots op een moeder die tot het einde haar kroost spaarde, en op een vader die zich is blijven inzetten tot het lot over hem besliste.

Drama’s die geheimen prijsgeven, kerven littekens op de ziel.

Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding