Afbeelding
Frans en Maria uit Kalmthout

Frans en Maria uit Kalmthout

Geschiedenis

In de hoogste nood vergeten mensen onderlinge geschillen en nemen ze samen een standpunt in tegen wat hen bedreigt; misschien is elke mens dan een beetje de steunpilaar van een andere. Frans en Maria uit Kalmthout wisten dat elkaar helpen belangrijk was. Noem het verbondenheid.

Korenbloemblauw 4

Elkaar helpen

‘Wij doen ons best, zonder erop te boffen, toch krijgen we ze wel, de moffen!’ Zo klonk oorlogscorrespondent Jan Moedwil op Radio België in Londen, hij praatte iedereen thuis moed in. Gebaarde wijsheid, vastberadenheid, radde tong, gedachtegoed als steunpilaar. Frans en Maria volgden zijn uitzendingen wanneer ze konden. Ik bezocht hen in hun villa achter het Kalmthoutse Arboretum; de plaatselijke plantentuin. Maria is geboren in 1930, haar man een jaar later.

‘De derde dag al’, zo begon Frans, ‘zaten wij in de schuilkelder, er zou geschoten worden. Op de grote weg plaatste men een kanon. Grootvader, nonkel Charel en de oude smid Van Oevelen, drie frisse zeventigers, gingen toch maar even kijken. Tot het zijn eerste salvo afvuurde: ze waren vlug weer in de kelder, al bulderend: ‘Pas op, dat gaat hier klappen!’ Alleman vluchtte in paniek de duinen in, om ergens in een greppel te duiken. Daarna hebben we van de zenuwen nog een koe gemolken, zodat we ’s avonds pap hadden. En zo is alles begonnen. Vader was gemobiliseerd. Ondertussen had de kapelaan duidelijk gemaakt dat we moesten vluchten en trok hij met moeder naar Essen, door de bossen, met een ham op de fiets. Grootvader was er aanvankelijk ook bij, hij had de Eerste Wereldoorlog meegemaakt. ‘De Duitsers zullen nooit winnen’, bezwoer hij ons op een bepaald moment, ‘met welk materiaal ze ook binnentrekken! Dus ging grootvader gewoon weer naar huis, waar hij ervoor zorgde dat de buurtwinkel niet werd geplunderd. Daarna keerde iedereen weer.

In het dorp lagen de openbare gebouwen en parochiezalen vol met Duitsers. Ze trokken soms zingend naar de oefenvelden op de hei en dat had wat. Maar toen de eerste krijgsgevangenen aankwamen uit Polygoon om te worden gedeporteerd, lieten ze hen urenlang in de hitte op de trein wachten. Mensonterend was dat. We wilden hen eten en drinken geven, de bewakers schopten de emmers water om. Hoe jong ik ook was, vanaf toen wist ik: dit is de vijand! Een gevangene had me herkend en vroeg of ik nog vlug sigaretten voor hem wilde gaan halen. Ik liep de ziel uit mijn lijf. Eens ik weer ter plekke kwam, was hij verdwenen. De lege plaats die de man achterliet, zou zich op mijn netvlies kerven. Ik gaf het pakje sigaretten dan maar aan een ander.’

‘En toch hadden die Duitsers ook gevoelens’, vertelde Maria, ‘wij moesten er in onze boerderij een aantal herbergen. Ze schreven brieven naar huis, de tranen liepen over hun wangen. Het was trouwens elk voor zich, al heerste er onder ons een grote solidariteit. In het chalet in het Arboretum verstopten jongeren zich. Toen het dievenkarretje rondkwam waarmee de Gestapo hen probeerde op te pakken, werd dat van huis tot huis doorgegeven. De jongens klommen op zolder en trokken de ladder naar binnen, tot wij meldden dat de kust vrij was.

Er werden risico’s genomen. In onze stal sliepen 24 vluchtelingen. Met de kinderen speelden we ongedwongen, we zongen liedjes en maakten fluitjes van vlierhout. Soms kregen we huiszoekingen naar voedsel. Ze staken hun neus overal in, maar vergaten in de piano te kijken, het graan stak in het schuifbiljart. Ook op het land moest iedereen helpen. Ach, stadskinderen kenden daar eigenlijk niets van.’

Op een dag moesten ze bij Frans toch Duitsers laten slapen, zeer tegen hun zin: ze kregen er in één klap zes in de voorkamer. ‘Moeder was er niet over te spreken, ze negeerde hen en draaide de deur van het toilet op slot, zodat ze niet konden gaan wanneer zij weg was. We deden alles om hen het leven zuur te maken. Na een week hadden ze dat door en vertrokken ze. Toen we zeker waren dat ze weg waren, luisterden we naar Radio België. Iedere uitzending begon met de Vijfde van Beethoven. Jan Moedwil vertelde over de troepenbewegingen en maakte ons veel duidelijk. De Duitsers dachten bijvoorbeeld dat ze op vakantie gingen naar Stalingrad, dat zou anders uitpakken. Elke uitzending eindigde met zijn slogan:

‘Zonder erop te boffen …’ ‘Nee: zonder moffen, Frans …’ ‘Het was iets met moffen en boffen, ik zal er wel opkomen, Maria … we krijgen ze, de moffen ...? De echte naam van Jan Moedwil was Nand Geersens, dat weet ik nog, hij was enorm populair. Dag na dag geloofde ik, zoals mijn grootvader, meer dat de Duitsers zouden verliezen.’

Frans rooide aardappelen en molk koeien wanneer hij niet op het internaat in Hoogstraten zat, er werd serieus gerantsoeneerd. ‘We leefden van ruilhandel, moeder naaide, vader was timmerman en kluste voor de boeren. Over waarden werd niet nagedacht, wel over behoeften: jij hebt dit nodig, ik dat, dus ruilen we. Elkaar helpen was heel belangrijk. Dus sliep de timmermanshulp die bang was om opgepakt te worden afwisselend bij ons en bij grootvader. Er werd gesmokkeld in de streek. Vanaf 1942 vlogen geallieerde bomeskaders over. De verduistering maakte iedereen bang, ook de militairen die we af en toe door de nacht hoorden lopen. Soms waren ze gewoon dronken en schoten ze op de smokkelaars toen die op de vlucht sloegen.’

De tekst gaat verder onder de foto’s

‘Over smokkelen gesproken: op de hei in Horendonk stond een grenspaal tussen België en Nederland. De strontpaal noemden we die: als een smokkelaar er zijn behoefte op had gedaan, was dat een waarschuwing voor onraad. Tussen haakjes: ge moest dat maar kunnen, het hing er misschien van af hoe bang men was … Angst speelde een grote rol in het leven toen. De smokkelbazen staken hun sigaren aan met briefjes van honderd frank of ze gokten voor veel geld, de dragers bleven arm!

Tijdens het bombardement op Mortsel zagen we vanaf het internaat dat één van de vliegtuigen werd neergehaald. Het tolde in de lucht en stortte dan neer op de hei. We gingen kijken naar het wrak, er lagen drie dode Engelse vliegeniers in. Tegen het einde van de oorlog stond daar een gesaboteerde trein vol met munitie. Uit pure lol beschoten enkele Britse jagers hem dagen na elkaar zodat wagon na wagon ontplofte. Het was een soort schouwspel dat zij aanboden, maar ik besefte toen dat grootvader gelijk had gekregen ... Zeg Maria, hoe klonk het ook al weer …?’

‘Wij doen ons best, zonder erop te boffen, toch krijgen we ze wel, de moffen!’

Ze keken elkaar aan, keken mij aan en lachten, Frans en Maria. De tijd haalt hen een beetje in, anderen staan hen nu bij. Steunpilaren verdienen vaste grond.

· Een deel van het verhaal van Frans en Maria stond in mijn verhalenbundel ‘Gaan jullie ons nu doodschieten?’ (Lannoo, 2010)

· Foto’s smokkelaars: Ivan Janssens

Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding