Al in 1980 zongen wij mee met Raymond van het Groenewoud en zijn “J’ veux de l’amour”, waarin hij mijmerde: “De premier heeft zijn smoeltje niet mee”. De zin verwees naar premier Wilfried Martens, lokte bij vriend en vijand een schalkse lach uit, maar riep geen vragen op over de relatie tussen brein en gelaat, wat wij nu wel even doen. Wilfried, ja hij leek verstandig of alleszins sluw, maar moeders mooiste was hij niet. Althans volgens een meerderheid van burgers, ook vrouwen, waartoe Miet Smet niet behoorde. Niet erg hoor, een premier die geen beauty is. Het ambt vergt andere kwaliteiten en je kan niet alles hebben.
Gelaat- en schedelkunde, volgens velen pseudowetenschappelijk gepruts, maar al in de Griekse oudheid een gevestigde waarde. De psychognomie wou persoonlijkheid, karakter en capaciteiten van de mens beschrijven op basis van gelaats- en lichaamsbouw. Zelfs mijn moeder had daar iets van opgestoken: ze praatte voortdurend over de Zeven Schoonheden en keek mij dan meewarig aan. Noch de strakke kaaklijn, noch de amandelvormige ogen, noch de kuiltjes in de wangen waren me toebedeeld. Mijn haarlijn in de nek liep uit op een punt en vrij diep in de richting van de rug. Ja, volgens haar was dat ook wel een kwaliteit. Alleen: kon je daarmee uitpakken? Deed zo’n haarlijn de meisjesharten sneller slaan? Die indruk hadden we niet. Een hoog voorhoofd bezaten we niet en zelfs de man in de straat aanzag dat als een bewijs van intelligentie.
In de geschiedenis van de psychognomie zijn de opvattingen van de Duitse hersenonderzoeker Gall bij het begin van de 19de eeuw merkwaardig. Met zijn ‘knobbelleer’ of frenologie stelde hij dat karakter en capaciteiten bepaald werden door de groei van verschillende hersendelen. Iemand goed in rekenen, bezit een specifiek hersengebied groter dan gemiddeld, een zgn. wiskundeknobbel, aanwijsbaar op het schedeldak. Andere bekende hersenbobbel: de talenknobbel. Ook vandaag testen wetenschappers of iemands karakter op basis van gezicht- en schedelbouw kan ingeschat worden. Zo hebben ze geprobeerd de persoonlijkheidsdimensies van de Big Five (extraversie, vriendelijkheid, zorgvuldigheid, emotionele stabiliteit en openheid voor ervaring en ideeën) in kaart te brengen.
De methode is eenvoudig: proefpersonen krijgen foto’s te zien en schatten bv. de ‘betrouwbaarheid’ van de geportretteerden in. Wanneer het over ‘extraversie’ gaat of ‘zorgvuldigheid’, de eigenschap van plichtsgetrouwe, gewetensvolle mensen, bereiken de proefpersonen niet alleen een sterke overeenstemming. De afgebeelde personen als zodanig aangeduid, blijken volgens vrienden en familie meestal ook zo te zijn. Hun voorkomen geeft een correcte indicatie. Hoe we dat precies zien, is lastiger vast te stellen. En met andere eigenschappen, als bv. intelligentie, vechten de psychognomen al eeuwen.
We glimlachen altijd, wanneer een volgzame echtgenote beweert dat het uiterlijk van haar man onbelangrijk is –“zijn innerlijk telt voor mij”. En toch heeft die dame uiteindelijk, ook op basis van de fysiek van haar man, gekozen en geïnterpreteerd, zelfs zonder “liefde op het eerste gezicht”. Zullen we u waarschuwen? Binnenkort verkiezen we weer een massa parlementsleden. Ze paraderen op het scherm en delen hun foto’s uit op de Vogelmarkt. Bekijk hen kritisch en vraag je onder meer af, hoe betrouwbaar ze zijn. In 2014 experimenteerde Humo vrolijk in het kader van “Stemmen op het eerste gezicht”. Bleek dat zelfs kinderen bij foto’s van kandidaten in hoge mate voor dezelfde kozen en zelfs de winnaars aanduidden.